OORZAAK EN GEVOLG
Graag vertellen we
waarom we breed fokken en wat de nadelen
kunnen zijn als we dat niet doen.
Ook lichten we toe wat breed fokken
betekent en hoe de FGH dit ondersteunt.
Waarom we breed
fokken:
Bij sommige
fokkers en/of rasverenigingen wordt bij
het fokken uitsluitend gelet op de
eigenschappen die de te fokken hond
vooral moet hebben.
Bij de Duitse herders bijvoorbeeld is
daardoor een werklijn en een showlijn
ontstaan.
De werkhonden worden met name gefokt op
dominantie, werklust en gehoorzaamheid,
terwijl de showlijn uitsluitend wordt
gefokt op exterieur eigenschappen.
Hierbij kan het voorkomen dat honden met
dezelfde gewenste eigenschappen een
nauwe verwantschap (inteelt) hebben en
dat honden uit dezelfde familielijn
worden gebruikt voor een nieuw nestje.
Door deze manier van
fokken, sluipen er steeds meer
genetische afwijkingen in het
fokresultaat.
Genetische afwijkingen die soms zelfs
bewust gefokt worden, zoals dwerggroei
of het blauw
-gen.
En bijvoorbeeld bij de Duitse herder de
aflopende rug in de showlijn.
De genetische
afwijkingen zorgen ook voor grote
gezondheidsproblemen bij de dieren.
Sommige honden kunnen niet meer op een
natuurlijke wijze geboren worden.
Andere honden hebben chronische pijn of
andere lichamelijke problemen.
Er is een tijd geweest dat er bij een
bepaald ras veel geestelijke stoornissen
werden geconstateerd, waarna de dieren
moesten worden afgemaakt.
Met de kennis van
tegenwoordig en de focus op het
dierenwelzijn, is het behoud van zo veel
mogelijke verschillende genen van
belang.
Dus veel verschillende bloedlijnen
binnen een ras.
Nu de nadelen
van het niet-breed fokken:
De methode van inteelt gold lang als
zaligmakend in de rashondenfokkerij.
Inteelt werd gezien als de manier bij
uitstek om de ‘goede’ genen te behouden,
de ‘slechte’ weg te selecteren, en op
die manier een homozygote populatie op
te bouwen met enkel ‘gewenste’
kenmerken.
In die visie zijn genen ‘goed’ of
‘slecht’, en gaat men er vanuit dat het
mogelijk is om op één enkel gen te
selecteren, zonder gevolgen voor de rest
van het genenpakket.
De Bull Terriër
Engels Bulldog
Duitse Herder
Franse Bulldog
Teckel
Inmiddels weten we
beter.
We weten nu dat
genen niet alleen goed of slecht zijn,
zwart of wit, maar het hele scala van
grijs daar tussenin bestrijken.
En ‘bijna goed’ is meestal niet te
onderscheiden van ‘goed’.
Tegen duidelijk ’foute’ genen kunnen we
selecteren, maar met ‘net niet helemaal
goed’ kunnen we weinig in de fokkerij.
Bijvoorbeeld: Tussen een gloednieuwe
auto en een auto die totall
-loss op de
sloop ligt, zitten héél veel gradaties.
Zijn er mankementen aan motor of remmen,
dan is al snel duidelijk dat we met een
‘fout’ exemplaar te maken hebben.
Maar als het brandstofverbruik een
fractie hoger ligt dan zou kunnen, of
als de handrem het wel doet maar,
in de loop van de tijd, steeds ietsje meer kracht vereist, dan is het maar
de vraag of je dat wel merkt.
In fokkerijtermen: tegen HD, ED,
levershunt kunnen we selecteren,
maar merken we het als een hond net wat
eerder buiten adem is?
Als een hond een tikkeltje gevoeliger is
voor infecties? Waarschijnlijk niet.
Als zo’n tendens zich, héél geleidelijk,
bij het merendeel van de honden
voordoet, dan is de kans zelfs
levensgroot dat we erin meegroeien,
eraan wennen, niet beter weten.
inteeltdepressie – afnemende vitaliteit
in een populatie – is voor een groot
deel het gevolg van de ongemerkte
opstapeling van zulke ‘net niet helemaal
goede’ genen.
We weten nu ook dat,
wanneer we selecteren op één kenmerk,
één gen, we ongewild diezelfde selectie
toepassen op andere genen die er
toevallig vlakbij liggen.
Genen waarvan we doorgaans helemaal geen
idee hebben wat ze precies beïnvloeden.
Strenge selectie op één enkel kenmerk
kan daardoor als resultaat hebben dat
ongewenste eigenschappen plotseling wijd
verbreid raken in een ras, of juist dat
gewenste eigenschappen mee verdwijnen
met een kenmerk waartegen we selecteren.
Stel je voor dat we, wanneer we streng
zouden selecteren vóór een bepaalde
oogkleur,
ongewild ook zouden selecteren vóór een
genetische aanleg voor hartkwalen, of
per ongeluk ook selecteren tégen die
eigenschappen die de Labrador tot
apporteur maken.
Dit zijn uit de lucht gegrepen
voorbeelden, maar ondenkbaar is het
niet.
Op diezelfde manier is bij een ander ras
de aanleg voor blaas- en nierstenen tot
raskenmerk geworden:
die aanleg blijkt meegelift te zijn in
de selectie vóór het voor dat ras
kenmerkende vlekkenpatroon.
Voor dat vlekkenpatroon zijn alle honden
van dat ras inmiddels fokzuiver.
Voor die aanleg voor nierstenen helaas
ook.
Een derde
veronderstelling van de inteeltmethode
is dat homozygotie (voor gewenste
kenmerken uiteraard) een goede zaak is.
En ook die veronderstelling is inmiddels
door de wetenschap weerlegd.
Rassen die gekenmerkt worden door een
hoge mate van homozygotie,
een hoge mate van genetische
eenvormigheid dus,
blijken op allerlei fronten kwetsbaarder
te zijn dan minder ver doorgefokte
rassen.
De vitaliteit en de fertiliteit nemen
af.
Het ras krijgt te maken met een toename
in gezondheidsklachten en een toename in
gedragsproblemen.
Door selectie is men er wellicht in
geslaagd een aantal erfelijke kwalen uit
te bannen,
maar de erfelijke afwijkingen die nog
wel in het ras aanwezig zijn komen voor
bij veel honden van dat ras, en zijn
nauwelijks nog terug te dringen.
Uit recent onderzoek
blijkt onomstotelijk een relatie tussen
inteelt en levensduur:
hoe hoger de inteeltcoëfficiënt, hoe
korter de gemiddelde levensduur.
Dezelfde relatie zien we tussen
nestgrootte en inteelt: hoe hoger de
inteeltcoëfficiënt van de teef, hoe
kleiner de nesten die ze voortbrengt.
Van kleinere nesten ligt een fokker
misschien niet wakker, maar die
onmiskenbare daling van
levensverwachting zou geen fokker met
het hart op de juiste plaats onberoerd
moeten laten.
Bron: Inteelt en inteeltcoëfficiënt
Janneke Scholten, Genetic Counseling
Services mei 2004
|
Inteelt & selectie
DNA-testen
Oorzaak en gevolg
Heupdysplasie
Elleboogdysplasie
Erfelijke afwijkingen
|